Door de
ruiten van tuindeuren zien we sneeuw met steeds grotere platte vlokken naar
beneden schommelen.Wij zijn voor een lezing over middeleeuwse mystiek in een
buitenplaats op de Utrechtse Heuvelrug. Het is warm in ons lokaaltje, en de
sneeuw lijkt om ons heen te sluiten als een zijden cocon.
De lezing
gaat over de waarneembare wereld, de innerlijke en de uiterlijke. De gezichten
van de mensen tegenover mij staan aandachtig, dromerig ook. Met krachtige stem
leest de inleider iets voor: “Kom onbeduidend mens, laat je zorgen
achter en treed binnen in de innerlijke kamers van Mijn geest en overweeg jouw
God“. Anselmus van Canterbury schreef dat, bijna duizend jaar geleden, zoekend
naar een Godsbewijs in zijn eigen gedachten. Dat ontroert me.
Ineens kijken
we allemaal naar een haas, die vanuit de tuin naar ons kijkt. Alsof hij ook
meedoet. Sneeuw blijft aan zijn kop en rug plakken als hij met lange
achterpoten traag wegloopt naar de witte heuvels verderop in het park.
Daarna is de
sfeer anders, meer open. Is dit veroorzaakt door de haas, of door de
uitnodiging van Anselmus?
De
sneeuwvlokken lijken steeds sneller te dwarrelen. Ik verbeeld me dat ik de
fijne uitwaaierende ijskristallen kan zien die aan elkaar plakken. Ik probeer
de haas weer te vinden, maar veel zicht is er niet. Op dit moment is er alleen
een stil gordijn van zacht vallende sneeuw. Er zit een draaiende beweging
in de vlokken. Ik wil er in meegaan. Ik zie traag cirkelende meeuwen boven zee.
In de middeleeuwen had ik misschien echte meeuwen gezien, en ook de wijde lucht
boven me. Ik had, mijn beelden verder volgend, gevoeld hoe diep en vormeloos
het donkere water onder me is. Hoe ver zal ik gaan? Zal ik een visje opduiken?
Zal ik terugkomen in het warme lokaal? Of zoeken naar de haas
Teruggevonden
verbonden
met het drijfhout
alles is
één.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten