zondag 1 juli 2012

Pinto


Pinto



Mijn zus kreeg voor haar verjaardag een Shetland pony. Ze noemde hem Pinto, omdat bonte indianenpaarden zo genoemd worden. Wij hielden meteen van Pinto.Vooral toen we hoorden dat hij een ‘verleden’ had, met veel slaag en een dronken baas, vonden we hem extra lief. Pinto zou het geweldig hebben bij ons. Hij mocht in de wei met Betsie, het Poolse paard van de boer die naast ons vakantiehuisje woonde in een grote boerderij.

Onder toezicht van de boer, die verstand van paarden had, mochten wij op Pinto rijden. Eerst nog zonder stijgbeugels. Het was best spannend, want Pinto was alleen gewend aan een wagen trekken. Omdat mijn zus al een goede ruiter was, mocht zij meestal op het grote paard Betsie. Ik draafde met Pinto achter hun aan, de bochten afsnijdend.

Pinto bleek, misschien wel door zijn verleden, een gebruiksaanwijzing te hebben. Van inspanning hield hij niet en hij weigerde nogal eens te lopen, tenzij achter Betsie aan. Maar zelfs dan zette hij liever geen stap teveel. Maakten we een bosrit, dan sjokte hij voort, met zijn staart de vliegen wegzwiepend. Ik vuurde hem aan wat ik kon om hem harder te laten gaan, maar dat hielp niet. Alleen wanneer Betsie uit het zicht verdween doordat er een bocht in de weg was, zette hij het op een lopen. Even stoven wij dan in felle rengalop met Pinto’s korte beentjes door het bos. Vlak achter Betsie stopte Pinto, zodat ik dan bijna over zijn hoofd heenvloog. Meestal begon hij dan, gebruik makend van mijn verwarring, ook nog te  grazen. Mijn getrek aan de teugels viel hem niet meer op.

Ik vond het niet erg. Ik verheugde me op de momenten dat Pinto ging sprinten. Even fantaseerde ik dan dat ik Winnetou was of een andere indiaan. Pinto kon alles, als hij maar wou.

Wanneer we aan het eind van de vakantie naar huis rijden droom ik op de achterbank. Ik zie voor me hoe Pinto en ik naast de auto door de weiden galopperen. Hij zweeft moeiteloos over ieder hekje, iedere sloot. In werkelijkheid staat Pinto kniediep in de boterbloemen tegen Betsie aangeleund. De blik dromerig naar binnen.

Met de jaren groeide Pinto’s tegenzin om te bewegen, net als zijn buik. Regenwater bleef in een lauw plasje op zijn rug liggen. Hij ontwikkelde een nieuw wapen: zolang we door het bos reden stapte hij nog gewoon voort, al moesten we er wel ruim tijd voor uittrekken. Maar langs sommige huizen, met name een café waar hij wel eens een ijsje had gehad, bleef hij stokstijf staan. Ik moest dan afstappen en hem voorttrekken. Natuurlijk met commentaar. Steeg ik even verder weer op, dan liep hij gewoon achteruit naar het café terug. Nadat dit me een paar keer was overkomen, wilde ik niet meer daar langs rijden. Ik geneerde me dood. Gelukkig werd ik ook te groot voor Pinto. Bovendien had hij ons echt wel duidelijk gemaakt wat hij nu wel en niet leuk vond. Hij vond het bijvoorbeeld enig om bij ons te staan aan het hek in de wei en de knopen van onze jas te trekken. En hij had er geen bezwaar tegen dat wij na het roskammen op zijn steeds bredere rug lagen te zonnebaden.

We gingen met Pinto een nieuwe fase in. De boer had Betsie niet meer nodig voor de ploeg en deed haar naar de slager. Wij waren geschokt. En Pinto miste haar vreselijk. Hij werd eenzaam en zuchtte veel. Mijn vader ging dagelijks met hem ‘praten’, en wij knuffelden hem wanneer we konden, maar Pinto kreeg een ‘doffe blik’. Zijn borst moest gemasseerd worden omdat hij nog steeds niet bewegen wilde en op doktersvoorschrift lieten we hem dagelijks uit aan de lijn als een hond. Maar Pinto vond er duidelijk niets meer aan. Hij leefde alleen nog op wanneer hij andere paarden in de wei zag. Dan spitsten zich zijn oren, zijn hoofd ging omhoog, en laag hinnikend draafde hij naar het prikkeldraad.

Om zijn eenzaamheid te verdrijven schonk mijn vader Pinto aan de kinderboerderij, met kar, tuig en zadel. Daar had hij permanent gezelschap van een ezeltje en wat geiten. Maar zeker weet ik dat niet, want ik ben er nooit gaan kijken. Toen de paardenwei leeg was, verdwenen na een paar jaar de boterbloemen. De zuring bleef nog het langst. Wanneer ik nu met de hond wandel, en boterbloemen en zuring zie staan, denk ik aan Pinto.

onze stille hond
blaft en dribbelt in haar slaap
samen door het bos


Geen opmerkingen:

Een reactie posten